De Rocking Rebels begonnen als groepje Elvis-fans, maar groeiden uit tot een serieuze criminele bende, met Frans als leider.
(Scroll naar beneden voor het gesproken verhaal)
door Nils de Lange
foto's door Maarten Delobel
© 2021 VICE MEDIA GROUP
In de jaren zeventig en tachtig beleefde rock-‘n-roll een opleving in Nederland en in de rest van Europa. Elvis Presley overleed in 1977, en zijn dood zorgde voor een nieuwe piek in de populariteit van de muziekstroming die in de jaren vijftig z’n hoogtepunt kende.
Door het hele land ontstonden in de jaren zeventig Elvisbendes, groepen jongeren die leren jacks droegen, vetkuiven hadden, fanatiek naar rock-‘n-roll luisterden en die doorgaans niet vies waren van een potje knokken. Amsterdam had de Bopcats en Rotterdam de Wildcats, maar de beruchtste Elvisbende kwam uit Eindhoven: de Rocking Rebels.
De leider van de Rocking Rebels was – en is nog steeds – Rooie Frans, een stevige Eindhovenaar met kenmerkend rood haar. Tegenwoordig is Frans van Dorst, zoals hij eigenlijk heet, grijs, en hij woont niet meer in Eindhoven maar in een rijtjeshuis in de Utrechtse wijk Ondiep, dat van boven tot onder vol hangt met portretten van Elvis, en andere rock-‘n-roll-memorabilia.
“De Rebels bestaan nog steeds,” vertelt Frans vanaf de bank in zijn woonkamer. “Of eigenlijk bestaan we wéér. We zijn een tijd lang opgeheven geweest. Op een gegeven moment ben ik geheel door mijn eigen toedoen de bak in gedraaid.
Toen is het een beetje doodgebloed.” De huidige Rocking Rebels bestaan uit een man of 30, van tussen de pakweg 30 en 65 jaar oud, die niet meer knokken, maar wel regelmatig samenkomen en rock-‘n-rollfeesten organiseren. “Tegenwoordig gaat het om de gezamenlijkheid, het broederschap. Broederschap vind ik het belangrijkste. Maar niet meer op de oude manier, zo van: iemand kijkt jou scheef aan, dus we stompen ‘m.”
Dat was vroeger wel anders. Geweld loopt als een rode draad door de geschiedenis van de Rebels. Rooie Frans zat als kind al op een internaat voor moeilijk opvoedbare kinderen. Op zijn dertiende maakte hij kennis met de muziek van Elvis, in de nasleep van een vechtpartij.
“Op de kermis in Eindhoven leerde ik een jongen kennen, Johan. Hij was aan het vechten met een Turk. Ik trok ze uit elkaar – ik was pas dertien jaar, maar groot voor mijn leeftijd. Die Turk vluchtte weg, Johan draaide zich om en vroeg: ‘Van wat voor muziek hou je?’ In die tijd luisterde ik naar Gary Glitter en Mud.
‘Wat vind je van Elvis?’ vroeg hij. Elvis? Daar kende ik eigenlijk niet zoveel van. Johan en ik bleken bij elkaar om de hoek te wonen in Strijp, in Eindhoven. Toen liet hij mij ''A Portrait in Music'' horen, dat was toen een heel populair album in Nederland. Ik dacht: hey, godverdomme, dat is lekker. Hoe meer Elvis ik luisterde, hoe prachtiger ik het vond.”
“Toen ik na een paar jaar terugkwam van het internaat waren we in Strijp vaak met een ploegje bij elkaar, die allemaal van Elvis hielden. We gingen naar optredens toe, waar ze rock ‘n’ roll speelden, maar we waren ook wel een knokploegje. Als je aan een van ons kwam, dan doken we er met z’n allen op. En we waren daar ook wel een beetje naar op zoek. Wat ze tegenwoordig hangjongeren noemen, dat hebben wij zo’n beetje uitgevonden."
"Op een gegeven moment gingen wij vanuit Strijp steeds vaker de binnenstad in, en daar kwamen we meer gelijkgezinde mensen tegen. Rockers uit andere stadsdelen, en uit dorpen rondom Eindhoven. Dat werd steeds hechter. We gingen met z’n allen naar optredens, we pikten elkaar op. De gezamenlijkheid zat er toen al behoorlijk in."
"In april 1979 trad Toon Nieuwenhuisen, een Elvis-imitator uit Deurne, op op de Piazza in Eindhoven. Wij als snotneusjes – ik was toen 19 – waren erbij, maar er stonden ook mensen bij van de oude Elvis-scene, die in de vijftig en zestig waren. Het was druk. De piazza is een plein met aan de achterkant een tunneltje naar het station, en daar kwam op een gegeven moment een hele partij Feyenoorders onderdoor, want PSV speelde die dag tegen Feyenoord. Eerst waren ze alleen aan het zingen: “hand in hand, kameraden.” Iedereen begon naar elkaar te kijken, maar ik dacht: tsja, ze doen niets verkeerd. Toen begonnen ze de pluggen uit de versterkers te trekken. Dus ik keek naar rechts, en iedereen stond mij aan te kijken. Ik keek naar links, en iedereen stond mij aan te kijken. Dus ik dacht: oh, moet ik het zeggen? Ik riep: “gemeentereiniging!” Toen zijn we er met twintig man bovenop gedoken. Die Feyenoorders waren met een man of tachtig, maar wij waren tig keer gemotiveerder. Toen hebben we ze wel zo verschrikkelijk hard weggeslagen.”
Frans ziet een bepaalde romantiek in het verhaal. “Een van die Feyenoorders kwam naar me toe met zijn neus kapot en een blauw oog en zei: ‘Luister, die klappen, dat hoort er allemaal bij, meneer. Maar als ik thuiskom zonder bril, slaat mijn vader me dood.’ Dus wij die bril zoeken. Mijn jongens kwamen terug met een poot en een gebroken glas, er was nauwelijks meer iets van die bril over. Die jongen stond te huilen, want hij wist dat hij thuis nog een keer gruwelijk klappen zou gaan krijgen van zijn ouders. Toch zei hij: ‘Bedankt, meneer.’ Dan kan je wel staan janken, maar dan ben je in mijn ogen toch een hele grote vent, als we je net je kop vierkant hebben geslagen, en je ons dan nog bedankt voor de moeite die wij gedaan hebben. Dat is de romantiek, daar krijg ik met terugwerkende kracht kippenvel van.”
“Ik durf tegenwoordig te zeggen: zonder Feyenoord hadden we waarschijnlijk niet bestaan, of in ieder geval pas later. De knokpartij met Feyenoord was de bevestiging van het bestaan van de Rocking Rebels.”
In de jaren die volgden vestigden de Rebels hun naam door vechtpartijen in kroegen, en door hun jacht op punkers. “Die haatten wij,” vertelt Frans. “Wij haatten punk, omdat punk probeerde te doen wat rock-‘n-roll dertig jaar daarvoor al gedaan had: revolutie maken. Revolutie was voorbehouden aan de rock-’n-roll, vonden wij. Achteraf hadden we moeten jagen op die disco-knakkers, want nu hou ik van punk, maar ja, toen nog niet.
Ook buiten Eindhoven lieten de Rebels zich niet onbetuigd, zoals tijdens de halfjaarlijkse rock-‘n-rollmeetings op een vakantiepark in het Britse Caister, waar Frans ‘Red Elvis’ werd genoemd. “Die weekenden waren fantastisch,” vertelt Frans. "Je stapte daar echt terug in de vijftiger jaren.” Maar naast dansen en drinken werd er ook aan de andere kant van de Noordzee nogal wat af geknokt. “In die tijd kwam net de psychobilly op,” zegt Frans. “Met van die gasten met opgeschoren koppies enzo. Daar moesten wij niets van hebben, want dat lag tegen punk aan, dus dat werd ruzie. Wij zaten in een chaletje, en op een gegeven moment komt er iemand binnengerend die roept: ‘Ze hebben The Kid.’ The Kid was een van onze jongens. Hij heette wel The Kid, maar was de oudste van de Rebels.
"Wij renden ons chalet uit en vonden The Kid. Hij had een gat in zijn kaak, en messteken in zijn rug en zijn kont. Wij waren daar zo ziek van, dat we op de terugweg besloten om een halfjaar later terug te komen.”
“Wij vertrokken een halfjaar later vanuit Eindhoven met een man of dertig naar Caister, met maar één doel: we gaan ze terugpakken. Wat ik niet in de gaten had, was dat de Amsterdammers, Rotterdammers en Belgen ook flink vertegenwoordigd waren, en die stonden allemaal aan onze kant. Dat waren bij elkaar wel een man of 120, we hadden een leger. Het probleem was om die allemaal kalm te houden tot zondagavond, want we waren er al vanaf vrijdag en als je dan al los gaat is het weekend meteen voorbij. Dus tot zondagmiddag rond een uur of zes hielden we ons rustig, maar we begonnen elkaar al aan te kijken. In die tijd kon ik heel hard fluiten, toen had ik nog boventanden. Op het moment dat ik floot brak de hel los. In Engeland hadden ze van die juweliersrekken voor de bar, die dicht konden als er geknokt werd zodat de drankvoorraad er niet aan ging. Dus je hoorde overal rrrrrt, rrrrrt, die hekken dichtklappen. Toen hebben we wel zo verschrikkelijk huisgehouden, daar hebben ze het in Engeland nu nog over."
Thuis in Eindhoven had Frans aanvankelijk wel een paar baantjes, maar al vrij snel belandde hij in de criminaliteit. “Ik ben begonnen als leerling tegelzetter. Dat was goed voor me, want daar word je sterk van, steeds met zakken van 25 kilo tegels de trap op. Daarna heb ik twee jaar gewerkt als verhuizer, en toen heb ik nog even gewerkt als vrachtwagenchauffeur. En verder… we werden steeds meer een criminele bende. Radio’s uit auto’s pikken, dat soort dingen. En inbreken, maar altijd bij bedrijven en winkels, niet bij de arbeider thuis. Die ‘eer’ hadden we dan weer wel.”
Het stadsbestuur en de politie van Eindhoven wisten niet goed hoe ze met de Rebels moesten omgaan. Het was een tijd van pappen en nathouden. In Rebels-clubhuis De Vlucht, een keet op de plek waar nu de Pathé-bioscoop staat, was de politie niet bepaald welkom. “Als de politie binnenkwam, werden de agenten met flessen bekogeld,” vertelt Frans. “Niet gooien om dood te gooien hoor, maar met een boogje. Op een gegeven moment vroeg een agent aan me: ‘Frans, waarom doen jullie dat nou?’ Dus ik zeg: ‘Luister, jullie komen bij ons binnen. Als je nou eens gewoon uit beleefdheid je pet afzet. Als je gewoon netjes binnenkomt en vraagt of de muziek een stukje zachter mag, dan hebben we geen probleem.’ Echt waar? Echt waar. Ik had mijn jongens al ingeseind, dus de eerste keer komen er twee binnen, zetten hun pet af, en er gebeurt niks. Dat ging als een lopend vuurtje door het korps. Toen kwamen ze een keer aan met een boevenwagen vol, zes man. Allemaal netjes hun pet af, en er gebeurde weer niks, maar toen ze buiten kwamen waren alle petten weg. Dat dan weer wel. Dus toen heb ik naar het politiebureau gebeld, en gezegd: luister, ik heb zes petten gevonden. Maar ze wilden me geen vindersloon geven, dus toen heb ik ze maar gehouden.”
Frans had toen net een gevangenisstraf uitgezeten voor de zware mishandeling van een beveiliger (“Ik had geen kort lontje, ik had een directe ontsteking,” zegt hij daarover), maar was nauw betrokken bij de organisatie van de dag, die zwaar door de gemeente werd gesubsidieerd. “Het idee erachter was heel goed,” zegt Frans. “De vooroordelen wegnemen bij het grote publiek. We waren namelijk niet zo slecht als we er uit zien, maar je moest gewoon normaal met ons omgaan.”
De Tuigdag werd breed uitgemeten in de landelijke media, en dat zorgde weer voor een grotere populariteit van de Rocking Rebels. Uiteindelijk luidde juist die populariteit de ondergang van de Rebels in. Er kwamen toen steeds meer haantjes bij, van die types die erbij kwamen om de stoere jongen uit te hangen. Knokkers in plaats van rockers. Dat heb ik niet tegengehouden, want ik wilde mijn club uitbreiden, en dat is mijn grote fout geweest. Toen is er op een gegeven moment een knokpartij gruwelijk uit de hand gelopen, en daar is een dode bij gevallen. Een barman werd in zijn nek gestoken en die is toen kapot gebloed.”
Toen Frans in de gevangenis in Scheveningen zat, en later in een tbs-kliniek in de buurt van Utrecht, bloedde het broederschap van de Rebels dood. Nadat hij zijn straf had uitgezeten, was Frans weer een tijdje trucker. Hij vestigde zich in Utrecht, om te voorkomen dat hij in Eindhoven in zijn oude gewoontes zou vervallen. Toen hij in de schuldsanering terecht kwam hielpen zijn oude vrienden hem door hem boodschappen en geld toe te stoppen. Die trouw deed Frans besluiten om de Rebels in 2015 nieuw leven in te blazen, met oude en nieuwe leden. In het reglement van de ‘nieuwe’ Rebels wordt criminaliteit afgezworen en staat: “Wij zijn niet meer de bende uit het verleden, toen we als Elvis Bende, wat later overging in de Rocking Rebels, de straten onveilig maakten en menig concert van andere muziekliefhebbers verstoorden.”
AI Website Generator
FACEBOOK COMMENTS WILL BE SHOWN ONLY WHEN YOUR SITE IS ONLINE